donderdag 26 mei 2011auteur: Sieta van Keimpema

Week 21 - Rendement, marges en meningen

Week 21 - Rendement, marges en meningen

“Gemiddeld rendement blijft op peil”, kopt het Lei persbericht over het onderzoek naar de rendementsontwikkeling in de agrofoodketens, in opdracht van de Rabobank. Het vervolg op een eerder onderzoek in 2007.

“Op peil”. Een wonderlijke woordkeuze van het LEI wanneer je vervolgens de extreem lage en vaak negatieve rendementen voor de primaire producenten bekijkt. Het rapport kwam echter mooi op tijd voor mijn gesprekken met grotendeels liberale parlementariërs in Brussel, afgelopen maandag tot en met woensdag. Ze hadden er grote belangstelling voor.

Het summiere 15 pagina’s tellende document kan volgens mij het volledige rapport niet zijn. Daarvoor bevat dit document te weinig uitleg en omschrijving van toegepaste (reken)methoden. Bovendien valt me het hier en daar weinig academisch taalgebruik op terwijl er ook veel meningen in plaats van wetenschappelijk onderbouwde feiten worden gepresenteerd.

In de eerste tabel in het document blijkt men de oorspronkelijke percentages uit het eerste LEI ketenrendementsrapport van 2007, te hebben aangepast. Toen stelde men dat het rendement op eigen vermogen voor de primaire producenten in de zuivel, 0,5% was. Nu staat er 0,1%. En ook de cijfers voor de retail (eerder 22% nu 26.5% voor dezelfde periode), de verwerking (eerder 19,1% nu zelfde periode 22,7%) of toelevering (eerder 14,3% nu voor dezelfde periode 12,2%) zijn aangepast.
De verklaring van het LEI, verderop in het document, is dat ze nu voor 5-jaarlijkse gemiddelden hebben gekozen. Dat klopt echter niet. De cijfers die we nu zien voor de zuivel gaan over 2001-02-03 en 2004, terwijl in de oude studie de jaren 2003, 2004 en 2005 werden gepresenteerd. Geen vijf jaar dus.
De aangepaste cijfers geven een vertekend en weinig helder beeld. Nu lijkt het voor melkveehouders dat er een uiterst summier plusje is gerealiseerd terwijl dat naast de oude cijfers toch een minnetje blijkt te zijn.

Verderop in het document staat, dat in een bepaald aantal gevallen de jaargegevens van bedrijven niet in de berekeningen zijn meegenomen: “als een bedrijf in een bepaald jaar een negatief eigen vermogen heeft”. En daar blijft het qua uitleg bij.
Bij mij rijst dan de vraag hoeveel bedrijven er uit het onderzoek zijn gevallen in de bestudeerde periode om bovengenoemde reden. Het wordt niet vermeld terwijl het wel essentieel is wanneer je de toestand waarin de primaire producenten zich bevinden of de werkelijk gerealiseerde rendementen wilt beoordelen.
Het zet zo ook beleidsmakers op het verkeerde been omdat de term “stabiel” voor de toestand van de primaire producenten zo immers niet te beoordelen is. Een misser van het LEI?
En ook bij de gepresenteerde aannames zet ik enige vraagtekens over de rechtvaardiging in dit document.

Aan het slot van het rapport stellen de onderzoekers van het LEI vast dat “de agrofoodsector wederom efficiënter is geworden omdat nog maar 15,4% van het huishoudbudget in 2009 aan eten werd besteed tegen 17,6% in 2000.”
Dat is toch wel een schrijnend voorbeeld van een totaal gebrek aan perceptie. Deze zogenaamde efficiëntie is immers puur en alleen ten koste gegaan van de primaire producenten! De zuivel-, mengvoederindustrie en retail wisten in deze periode, aldus het document, hun winstmarge zelfs nog te verhogen. En terwijl iedereen weet dat de inputkosten voor de primaire producenten de laatste jaren sterk zijn gestegen, start het LEI de applausmachine voor de uitholling van de boerenbedrijven. Een onbegrijpelijk geformuleerde mening.

Vervolgens illustreert het LEI de spagaat waarin producenten zich bevinden door in één adem te stellen dat we moeten proberen ons rendement te verhogen door versterkt in te zetten op maatschappelijke eisen en toegevoegde waarde, maar dat het aspect prijs ook heel belangrijk is. Tsja, meer voor minder. Hoe Nederlands.

“Een gemiddeld bedrijf kan alleen overleven door genoegen te nemen met een arbeidsbeloning, zonder rendement op het eigen vermogen”, aldus het LEI. Zijn we weer terug bij het oude verhaal: wie bij de 20% 'besten' hoort kan een rendement van (bijna) in de plus behalen als producent.
Aan het feit dat 80% van de producenten continue in crisis verkeert, word geen aandacht besteed in dit document. Of aan de effecten daarvan op de primaire producenten. Waarvan acte.

Wat is er wél op te maken uit dit rapport over de rendementsontwikkeling? - Dat er geen sprake is van gezonde rendementen of marges in onze primaire sectoren. Die vinden we pas verderop in de keten.
- Dat ondanks maatschappelijke verontwaardiging en bergen studies, de andere schakels in de keten nooit bereid zullen zijn om zich vrijwillig minder zelfverrijkend op te stellen.

Dirk Duyzer van de Rabobank heeft het mis met zijn bewering dat politieke besluitvorming vaak negatief werkt. Het probleem zit hem namelijk in het feit dat de politiek maar blijft dralen en draaien en niet tot besluiten komt. Want alleen de politiek kan met wetgeving die voor iedere schakel in de keten geldt, de situatie voor de primaire producenten in positieve zin veranderen.

Het is een teken aan de wand dat de Rabobank, die in 2007 nog zo geschokt reageerde op de slechte rendementen, die anno 2011 inmiddels lijkt te hebben geaccepteerd. Getuige de uitlatingen van Duyzer in de agrarische pers en het uitblijven van actie door de Rabobank ná het eerste rapport in 2007. Wordt vervolgd. Want wij laten het er niet bij zitten.

Sieta van Keimpema, voorzitter